Monument voor ongedoopte ‘weggestopte’ kinderen

Vroeger werden doodgeboren kinderen niet op het kerkhof begraven, in gewijde grond, maar weggestopt 'achter de heg'. Zonder naam, want ze waren nog niet gedoopt. De vader moest zelf de kuil delven om zijn kindje te begraven. Vergeten werd dat kind nooit, zeker niet door de moeder en de vader, de broertjes en zusjes. Tientallen jaren later, bij de inzegening van een herdenkingsteken ter rehabilitatie van deze 'weggestopte kinderen',  blijkt hoe onverwerkt dat verdriet nog kan zijn - veroorzaakt door de harteloze houding van de kerk in die jaren.

Monument voor ongedoopte 'weggestopte' kinderen

© Theo Blokland

Vroeger werden doodgeboren kinderen niet op het kerkhof begraven, in gewijde grond, maar weggestopt ‘achter de heg’. Zonder naam, want ze waren nog niet gedoopt. De vader moest zelf de kuil delven om zijn kindje te begraven. Vergeten werd dat kind nooit, zeker niet door de moeder en de vader, de broertjes en zusjes. Tientallen jaren later, bij de inzegening van een herdenkingsteken ter rehabilitatie van deze ‘weggestopte kinderen’,  blijkt hoe onverwerkt dat verdriet nog kan zijn – veroorzaakt door de harteloze houding van de kerk in die jaren.

Sinds het Tweede Vaticaans Concilie (1962-1965), heeft de Katholieke Kerk ongetwijfeld een ander gezicht gekregen, een meer menselijk en meer christelijkr gezicht. Hier zijn verschillende redenen voor aan te wijzen; het herstel van het ambt van de permanente diaken droeg er in ieder geval zeker aan bij. Zoals de naam het al zegt (diaken komt van het Grieks diakonos, dat dienaar betekent), is de kern van de taak van een diaken dienstbaar zijn. En dan allereerst naar mensen, die in de knel zitten, zodoende Christus navolgend, die ook op de eerste plaats zorg had voor de verdrukte en arme mens. Diakens kunnen bovendien gehuwd zijn en dus ook vader van kinderen. Deze verandering leidt er toe dat de kerk daarmee ook meer oog heeft gekregen voor menselijk leed in de intimiteit van het gezin. Zoals dat er is bij het veel te vroeg overlijden van kinderen, en vooral van kinderen die bij de geboorte of direct daarna stierven en nog niet gedoopt waren.

Fout beleid
Op 2 juli 2000 is in de Twentse plaats Reutum een monument ingezegend voor alle naamloze, onzichtbare, ongedoopte en onvindbare kinderen. De plaatselijke diaken Jan Kerkhof Jonkman heeft er voor geijverd, dat dit eerherstel plaatsvond voor de talloze ‘weggestopte kinderen’. Dit monument blijkt duidelijk in een behoefte te voorzien, want bijna dagelijks, en vooral op zondag, weten vele ouders, maar ook broers en zussen uit het hele land deze plek te vinden. Toen ik diaken Kerkhof Jonkman onlangs sprak, vertelde hij dat hij nog wekelijks reacties krijgt. Hier is voor deze mensen eindelijk een plek gekomen, waar ze het verdriet van zo lang geleden een plaats kunnen geven. “De meeste ouders weten niet eens waar kun kind precies is begraven, ze hebben niets,” vertelt diaken Kerkhof Jonkman. “Immers, een gestorven ongedoopt kind was vroeger eigenlijk een soort taboe. Een ongedoopt kind was namelijk niet verlost van de erfzonde. Ergo: het kwam dus niet in de hemel. Trek zelf je conclusie maar waar het dan wél terecht kwam.”

En hij spreekt uit ervaring. Toen hij elf was, werd zijn jongste zusje dood geboren. Net toen zijn vader het kind in zijn eentje stilletjes wilde gaan begraven, kwam er een kennis, mét auto, op bezoek bij zijn ouders. Deze man bood spontaan zijn auto aan. Kerkhof Jonkman: “Gelukkig maar. Vader hoefde niet met het kistje op de fiets, en mijn andere zusje en ik mochten mee. Heel ongebruikelijk, natuurlijk. Nòg ben ik blij dat ik mee mocht. Ik heb afscheid kunnen nemen. Mijn moeder bijvoorbeeld, die nog in het kraambed lag, niet.” Zo vertelde een vrouw hem: “Ik heb het kind niet gezien of in mijn armen gehad, ik heb het geen kusje kunnen geven, helemaal niets.” Kerkhof Jonkman relativeert: “De wijze waarop mensen toen met emoties omgingen, was heel anders dan nu. Dat gold ook voor de kerk. Wat wisten priesters van emoties? Ze waren er zelf bang voor en niet gewend om naar mensen te luisteren. De kerk leerde hen dit en ze moesten dat maar uitvoeren. De kerk als systeem heeft gefaald, maar dat wil niet zeggen dat alle mensen gefaald hebben.”

We moeten ook niet vergeten, dat zeker niet elke priester deze harde houding aannam en er zullen eveneens begraafplaatsen zijn geweest, die de gestorven ongedoopte kinderen wel op een aanvaardbare plaats hebben begraven.

Teken van solidariteit
Het jaar 2000 heeft de Kerk onder meer aangegrepen om in het openbaar en voor de hele wereld vergiffenis te vragen voor de zonden van al haar zonen en dochters, zoals paus Johannes Paulus II dat tijdens een viering op 12 maart 2000 uitdrukte. ‘In dit kader mogen we ook zien het tot stand komen van een monument voor ongedoopte kinderen. Voor het eerst kregen de ongedoopte kinderen, die tot de jaren zestig, volgens het toenmalig gebruik in de kerk, in ongewijde aarde werden begraven, daardoor als het ware een rehabilitatie,’ schrijft kardinaal Simonis, aartsbisschop van Utrecht, in een speciale brief. In deze brief kondigde hij aan op 28 december 2001 (gedachtenis van de ‘onnozele kinderen’) een bezoek te brengen aan het monument te Reutum, ‘als teken van solidariteit met ouders en vele anderen, die als gevolg van de toenmalige denkwijze bij de dood van hun kind zoveel extra leed kregen te verwerken.’ Ook de bisschop van Breda, Mgr. Muskens, maakte de nieuwe opstelling van de kerk duidelijk, door in Oosterhout een monument te zegenen.

Simonis schrijft: ‘Pijnlijk is aan het licht gekomen, hoezeer de nabestaanden van de ongedoopte kinderen zich toen in de steek gelaten voelden door de toenmalige kerkelijke cultuur. De vraag is of je kunt zeggen dat kerkelijke bedienaren in die tijd dan geen oog hadden voor de pastorale zorg voor ouders wier kind ongedoopt stierf. De vraag klemt des te meer, omdat genoemde handelwijze ook in de andere kerken normaal werd geacht. In de samenleving bestond nauwelijks aandacht voor de problematiek.’ Nog vreemder: hoe zeer het ook waar is dat veel ouders, maar ook priesters, toen reeds leden onder het lot van de ongedoopte kinderen, men zat gevangen in een soort collectieve onmacht als gevolg van een even collectief zwart-wit denken rond het woord van Jezus: ‘Wie gelooft en gedoopt is, zal zalig worden.’ De conclusie was direct: ‘Niet gedoopt, dus niet zalig’ – met alle consequenties van dien.

Zwerfkei
Ook voor het parochiebestuur van Tubbergen en omliggende dorpen, waaronder ook Reutum valt, moest het jubeljaar 2000 een speciale betekenis krijgen. Een van de parochianen opperde: ‘aandacht voor ongedoopte kinderen’. Dat idee zette zich vast in zijn hoofd en wilde er niet meer uit, zo liet Kerkhof Jonkman weten. Daarom besloot hij op Allerzielen – 1 november 1999 – in een spontane actie de ongewijde grond ‘achter de heg’ bij het kerkhof alsnog te wijden. En zoals in het Bisdomblad van Utrecht van december 2000 wordt beschreven: ‘Snel daarna kwamen moeders aan om kaarsjes in het braakliggend zand te steken. Ze wisten nu waar hun kind begraven was en konden met het aansteken van een kaarsje ook eens iets doen.’

Maar diaken Kerkhof Jonkman vond het maar niks, die kaarsjes in het kale zand, en zodoende ontstond de wens voor een monument. Heel toepasselijk is gekozen voor een zwerfkei. “Zwerfkeien zijn typisch voor het Twentse land, dus dat past goed. Bovendien,” zo gaat Kerkhof Jonkman verder, “zwerfkeien horen overal en nergens thuis en dat geldt ook voor de ongedoopte kinderen. Nergens staat te lezen dat ze in de hel terecht zouden komen, maar in de hemel in ieder geval ook niet. Ze zwerven. Niet voor mij persoonlijk trouwens. Op de steen staat niet voor niets vers 6 uit psalm 71: ‘Van de moederschoot af was ik veilig bij U.’ Elk mensenkind heeft in ieder geval een naam bij God, bij Hem vindt iedereen geborgenheid. Dat erkent tegenwoordig ook elke pastor en de onmenselijke en onchristelijke praktijken komen ongetwijfeld niet meer voor.”

Geen veroordeling
Terecht merkt diaken Kerkhof Jonkman op dat hij de kerk niet wil veroordelen. “De clerus deed zijn best, maar sloeg de plank wel volledig mis. Uit goeiigheid zei de pastoor dan tegen een moeder die net haar kindje verloren had: ‘Bid maar voor een ander kindje.’ Dat was ook onmacht. De geestelijken snapten niet dat ze zo voorbij gingen aan dat verdriet om dat ‘ene kindje’. Waarschijnlijk konden ze dat niet invoelen, omdat ze zelf geen kinderen hadden.”