Grafdelver gevraagd, liefst met gouden ring

De telefoon gaat. Ik neem op en hoor een mannenstem: "Spreek ik met dood?""Hoe bedoelt u?" "Dood, spreek ik met de firma Dood?"

Grafdelver gevraagd, liefst met gouden ring

© Anja Krabben

De telefoon gaat. Ik neem op en hoor een mannenstem: “Spreek ik met dood?””Hoe bedoelt u?”
“Dood, spreek ik met de firma Dood?”

“Firma dood nee, u bedoelt waarschijnlijk de internetsite dood.nl. Of anders de redactie van vakblad De Begraafplaats. Wat wilt u precies weten?”
“Ik zoek de heer Van der Putten. Van Grafzorg Nederland. U weet vast zijn telefoonnummer.”
“Ja, dat nummer heb ik voor u.”
“Nee, niet het nummer van Grafzorg, dat heb ik ook, maar daar wordt niet opgenomen. Ik wil een ander nummer.”
“Helaas, dat is het enige nummer dat ik geven kan. En zijn e-mailadres.”
“Nee, daar heb ik niets aan.”
Een kleine stilte.
“Weet u iets over gouden ringen die door grafdelvers worden opgegraven?”

Het begint tot mij door te dringen dat ik waarschijnlijk een journalist aan de lijn heb, één die het journalistenvak weinig eer aandoet. Die iets ‘sensationeels’ heeft opgevangen en nu ‘een mooi verhaal’ wil maken, het liefst met wat ‘sappige en schokkende details’ graag.

Hij blijkt bij de radio te werken. Een zo nonchalant mogelijk pratende jongen – ‘ik doe dit kleine werk nu wel, maar het duurt niet lang voordat ik de Pulitzerprijs win’ – ondertussen onbeschoft smakkend aan een middagboterham. Hij weet heel zeker op het spoor te zijn van een fantastisch ‘item’ (het woord ‘item’ zo Engels mogelijk uitgesproken). Het spoor is een stukje in het Algemeen Dagblad onder de kop ‘Van wie is de gouden ring in het graf?’. In het AD-stukje staat dat beheerders van begraafplaatsen soms het verzoek krijgen of ze bij het ruimen van graven willen zoeken naar een gouden ring of een zilveren horloge die de overledene bij zich droeg toen hij werd begraven. Het is een onzinnig stukje, opvulling van de krant in een stille periode. Willem van der Putten komt inderdaad aan het woord, maar die zegt stellig dat het maar zelden gebeurt dat iemand een overledene iets waardevols meegeeft. ‘We zijn allemaal zuinige Zeeuwen,’ wordt hij geciteerd. ‘Een horloge, ring of halsketting willen de nabestaanden liever zelf houden.’

Ik probeer de journalist aan de telefoon dan ook duidelijk te maken dat het absoluut een non-onderwerp is. Zonder resultaat:
“Weet u misschien een grafdelver voor me?”
“Wat dacht u ervan gewoon een begraafplaats op te bellen. U vindt ze in de Gouden Gids. Maar neem nu van mij aan, grafdelvers vinden echt niet dagelijks gouden ringen, dure horloges of paarlen halskettingen.
“Hum.” Er spreekt een totaal ongeloof uit dat ‘hum’. Een hoofdredacteur van een vakblad voor begraafplaatsbeheerders die ‘alles’ ontkent. Daar moet meer achter zitten.
Nogmaals: “Hum, ja. Goed, goedemiddag.”
En hij hangt op.