"Beginners weten soms van toeten noch blazen"
Begraafplaatsbeheer en passie. Als die combinatie mogelijk is, zou hij als ‘one-liner’ niet misstaan bij Willem Zaalberg, de bedrijfsconsulent van de LOB.
Eén jaar is Willem Zaalberg nu ‘in functie’ als bedrijfsconsulent van de LOB. Veel leden kennen hem van de telefoon, of als een gedreven debater tijdens ledenvergaderingen. Anderen kennen hem al veel langer, want Zaalberg draait al een flink aantal jaartjes mee in begraafplaatsland. De senior-beleidsmedewerker uit Dordrecht heeft in zijn dertigjarige loopbaan bij de gemeente ook vele andere gemeenten gevraagd – en wie hem kent weet: ook wel ongevraagd – geadviseerd.
Als bedrijfsconsulent van de LOB voelt Willem zich dan ook als een vis in het water. De LOB ‘huurt’ hem voor een aantal uurtjes per week van de gemeente Dordrecht. Maar niet voor lang meer. Want in juli 2000 treedt hij vervroegd uit en de dan vrijkomende tijd zal hij verdelen tussen zijn vrouw en zijn andere liefde: de begraafplaatsen, oftewel de LOB.
Begraafplaatshouders met een vraag of een probleem kunnen altijd bij hem terecht. Met graagte vertelt hij wat voor vragen hij het afgelopen jaar zoal heeft gehad: “Over waterleidingen op de begraafplaats, twee foetussen in één kist, vandalisme, leges bij het opvragen van informatie bij de burgerlijke stand, moslimgraven, ongewenste provisieregelingen en veel vragen over asbestemmingen en urnenmuren.”
Bij de functie van bedrijfsconsulent hoort de eerstelijnshulp voor begraafplaatsen. Wie even wil weten hoe dit of dat zit, en het antwoord niet vindt in de wet of gewoon een handige tip wil hebben (“Wij schroeven altijd een koperen plaatje met een nummer op de kist; nuttig als bewijs bij opgravingen”), kan hem bellen. Zaalberg: “Ik heb helaas maar beperkt tijd, maar in negentig procent van de gevallen is een kort antwoord voldoende. Naast de vraagbaakfunctie doe ik ook veel voorbereidend werk voor het bestuur. Onderwerpen waar ik me het afgelopen jaar mee bezig heb gehouden zijn onder anderede evaluatie van de Wet op de lijkbezorging, het slordige Oranjewoud-rapport over vermeende tekorten aan begraafruimte, ledenwerving, het secretariaat van enkele werkgroepen, ondersteuning van de secretaris en de organisatie van een themadag. En oh ja, ik zat voor de LOB in de begeleidingscommissie van de nieuwe Inspectie-richtlijn lijkbezorging.”
“De behoeften van begraafplaatsen kunnen ontzettend verschillen. Soms zijn het professionele bedrijven met tientallen personeelsleden, soms is het een clubje vrijwilligers dat zorgt dat een paar keer per jaar ergens een begraving kan plaatsvinden en de boel een beetje onkruidvrij houdt. En daar zit natuurlijk nog heel veel tussenin. Het aardige is dat, hoewel de inhoud of aard van de vragen uiteen loopt, voor alle groepen geldt dat ze altijd weer wat nieuws kunnen opsteken. Een hele kleine begraafplaats heeft soms een praktische oplossing voor iets, wat voor de grote ook een eye-opener is.”
Wat Zaalberg ook wil doen als hij volgend jaar fulltime parttimer is bij de LOB, is het meer uitgebreide advieswerk voor begraafplaatsen. “Ik ben afgelopen zomer een keer naar Friesland geweest, waar een gemeente de privatisering van haar begraafplaatsen overwoog. Aan zo’n overdracht zitten nogal wat praktische, maar ook nogal wat principiële kanten. Daar kun je telefonisch wel iets over zeggen, ook in een brief kun je wel wat kwijt, maar je kunt het eigenlijk het best bespreken. Ik heb na het overleg met de gemeente ook gebeld met de begrafenisverenigingen, die overwogen om het beheer van de begraafplaatsen over te nemen. Dat is geen geringe verantwoordelijkheid, en er komt qua administratie, maar ook qua personeelslasten bijvoorbeeld, het nodige bij kijken. Ik heb geadviseerd een bedrijfsplan op te stellen. De LOB is geen voor- of tegenstander van privatisering, maar als enkele partijen er serieus over denken, willen we wel meedenken. Het is geen pokerspel waarbij iedereen zijn kaarten zo dicht mogelijk tegen de borst drukt. Alle partijen zijn er het meest bij gebaat open kaart te spelen. Als men een goed inzicht heeft, kan een goed besluit worden genomen.”
In de regel beperkt het werk van de bedrijfsconsulent zich tot korte adviezen. “Ik geef niet altijd een oplossing voor een probleem, maar geef wel aan waar men de oplossing kan vinden,” zegt Zaalberg. Begraafplaatsen bijvoorbeeld kunnen een nieuw reglement of nieuwe voorschriften voor grafstenen voor commentaar sturen. Ze krijgen dan een ‘quick scan’, een eerste reactie zoals “Ik mis dit of ik zie dat”. Maar dat is geen afgewogen oordeel. Voor een complete beoordeling verwijs ik naar elders. Dat is juridisch specialistenwerk. Hetzelfde geldt voor vragen op het vlak van personeelsbeleid of Arbo-zaken, of de groenvoorziening, noem maar op. Er komen zoveel vragen binnen, dat ik me niet kan permitteren om hele dagen voor één lid actief te zijn. Het bestuur overweegt overigens wel om me volgend jaar te ‘verhuren’ aan leden die iets uitgebreid onderzocht willen hebben. Maar zover is het nog niet.”
Dit jaar is Willem Zaalberg begonnen met de inrichting van een kennisbank. Wat is dat? “De kennisbank is een verzameling van nota’s, notities, onderzoeken et cetera op elk gebied waar begraafplaatsen mee van doen kunnen hebben. Van vergelijkingen van de kosten van graafmachines, tot de kosten en het rendement van grafkelders, model-reglementen, jurisprudentie, noem maar op. Als begraafplaatshouders bijvoorbeeld een grafdelfmachine willen kopen, kunnen ze bij mij vragen of iemand al eens een vergelijking tussen verschillende typen en hun kosten heeft gemaakt. Dat scheelt veel werk. Aan de andere kant vragen we ook, als men dergelijke notities maakt, om ze ons ter beschikking te stellen, zodat we er anderen mee kunnen helpen. Elke notitie die een begraafplaats maakt, over kosten, arbo-zaken, etc. is welkom.” En hij voegt er aan toe: “Deze service is natuurlijk alleen voor leden.”
Wat vindt Zaalberg het leukste aan zijn werk? Hij hoeft er niet lang over na te denken. “Dat we proberen om vastgeroeste ideeën te doorbreken. Er zijn veel meer dingen mogelijk dan mensen vaak denken. Voor elk probleem is wel een oplossing te bedenken.”
En wat is het vervelendst? “Dat ik hoor dat goedwillende amateurs de verantwoording over een begraafplaats krijgen, terwijl ze van toeten noch blazen weten. Iedereen die begint moet het natuurlijk leren en er zit ontzettend veel aan vast. Maar vaak worden mensen niet begeleid of ingewerkt. Men komt dan een probleem tegen, bijvoorbeeld bij ruimingen, en belt mij. Als ik dan vraag of ze al in de wet hebben gekeken of wat er in hun reglement staat, dan vragen ze “Welke wet?” of “Wat is een reglement?” Dat soort basale dingen komt nog altijd voor. We moeten ons als LOB ook richten op het bijbrengen van die basiskennis. En ik waarschuw dat dat niet alleen nodig is voor huisvrouwen in een begraafplaatscommissie, maar ook voor mensen die als professionele beheerder worden aangesteld. De basiskennis is soms bedroevend laag. Het geeft dan wel veel voldoening dat mensen graag die kennis opdoen.”
Nog iets waar Zaalberg zich aan kan ergeren, is de geringe belangstelling van politici voor de materie. “De dood kent geen stemmers en een begraafplaats is vaak de sluitpost van een begroting. Veel politici lopen er om heen. Ik wijs ze dan graag op de wijze woorden van Pericles: Een volk wordt door latere generaties beoordeeld op de wijze waarop het met zijn doden omging.”