Besmettingsgevaar? Indianenverhalen rond het ruimen

Er gaan al jaren verhalen rond over mogelijke besmettingen door ruimen. Indianenverhalen, meent de LOB, omdat het is uitgesloten dat een ruimer aids, Sars of een andere ziekte oploopt die een overledene onder de leden heeft gehad. Ook een besmetting door rottingsbacteriën is tot op heden nog nooit geregistreerd.

Besmettingsgevaar? Indianenverhalen rond het ruimen

© Harry Perrée

Er gaan al jaren verhalen rond over mogelijke besmettingen door ruimen. Indianenverhalen, meent de LOB, omdat het is uitgesloten dat een ruimer aids, Sars of een andere ziekte oploopt die een overledene onder de leden heeft gehad. Ook een besmetting door rottingsbacteriën is tot op heden nog nooit geregistreerd.

Laatst maakte Wim Zaalberg, bedrijfsconsulent van de LOB, het nog mee. Bij een ruiming kwam een medewerker van een begraafplaats vroegtijdig een droge grafkelder uit. De man was verontrust over groen stof dat vrijgekomen was bij zijn verblijf in de kelder en afkomstig zou zijn van een groene zwam. Dat stof zou best wel eens gevaarlijk kunnen zijn, meende de man. Regelmatig wordt Zaalberg geconfronteerd met wat hij ‘indianenverhalen’ noemt. Willekeurige omstandigheden kunnen vraagtekens of zorgen oproepen bij grafruimers. Beheerders van begraafplaatsen bellen hem op om te vragen of ruimen geen besmettingsgevaar oplevert. Alsof allerlei enge ziekten bij grafruimingen zo vanuit het graf op de grafruimer zouden kunnen springen.

Bij elke grafruiming kan de onrust weer opnieuw toeslaan, afhankelijk van de medewerkers die de ruiming moeten uitvoeren. “Je krijgt op een gegeven moment rare situaties,” zegt Zaalberg. “Dat mensen tegen hun baas zeggen: ‘Dat doe ik niet.’ Die mensen moeten wel worden gerustgesteld.” Om een antwoord op vragen over besmettingsgevaar te krijgen wordt niet zelden een GGD of een universiteit geraadpleegd, die vervolgens een slag om de arm houden en zeggen: het kán gevaarlijk zijn. Niet omdat het ooit gebeurd is bij hun weten, maar omdat het in principe altijd mogelijk is dat een nieuwe ziektekiem de kop op steekt. Tuurlijk, ook Zaalberg kan er zijn hand niet voor in het vuur steken en zeggen: er is niks aan de hand. Maar eigenlijk, zo denkt hij, is het allemaal een storm in een glas water.

Jan van ’t Hoff van Ruimtechniek Breukelen geeft eerlijk toe zich wel eens zorgen te maken over een mogelijke besmetting. Niet dat hij er wakker van ligt, dat niet. Van ’t Hoffs driemansbedrijf ruimt vooral in het najaar graven, vorig jaar nog zesduizend op De Nieuwe Ooster in Amsterdam. Doorgaans gebeurt dat met een kraan en komt er nauwelijks handwerk aan te pas. Niettemin houdt hij er rekening mee dat ruimen tot besmetting kan leiden. Hoe zou dat dan kunnen gebeuren? “Nou, bijvoorbeeld met een wondje. Dat je je hand openhaalt met een spijker en dan aan een lijk komt,” zegt Van ’t Hoff. “Wat zijn ziektekiemen eigenlijk. Je weet het niet precies.”

Onruststoker
De LOB wijst de Inspectierichtlijn Wet op de lijkbezorging als schuldige van de onrust aan. Zaalberg: “De inspectierichtlijn veroorzaakt verwarring. Door dit soort boekjes zijn mensen gaan steigeren in het werkveld.” Zijn bezwaar is dat de richtlijn op verschillende plaatsen rept van een mogelijk besmettingsgevaar door lijkvertering, zonder vervolgens duidelijkheid te verschaffen. Neem een passage uit pagina 56: ‘Hoewel over de directe chemische, bacteriologische en toxicologische gevaren hiervan (van rottingsflora bij lijkvertering, red.) weinig bekend is, moeten deze, hoewel misschien gering, toch niet worden uitgesloten.’

Zaalberg: “Een inspecteur van milieuhygiëne die zegt dat er een kans op besmetting bestaat, zonder dat te bewijzen. Dat is heel erg gemakkelijk.” Volgens de bedrijfsconsulent bemoeit de VROM-Inspectie (waarin de vroegere Inspectie Milieuhygiëne is opgegaan) zich met zaken waar ze geen verstand van heeft en die haar niet zijn toebedeeld.

Voor de VROM-Inspectie blijken de bepalingen over mogelijk besmettingsgevaar een vangnet te vormen. Vakspecialist op het gebied van gezondheid C. van den Bogaard: “Het is geschreven uit voorzorg, met in het achterhoofd: er zijn onbekende ziektes.” Volgens Van den Bogaard heeft de inspectie niet meer gedaan dan algemeen geldende kennis opnemen in de richtlijn. “Theoretisch is de kans dat je besmet raakt aanwezig, maar in de praktijk is die kans heel klein. Komt bij dat er op dit moment geen agressieve virussen bekend zijn,” zo sust hij.

Een deels bevrijdend antwoord heeft de Inspectie Gezondheidszorg. Volgens woordvoerder Raymond Salet hoeft niemand bang te zijn door besmetting door virusziekten. Hij heeft het, vanwege het heersende Sars-virus, zeer recentelijk nog aan de hand gehad en bij ter zake deskundigen nagevraagd. “Als iemand sterft aan Sars of aan een ander besmettelijk virus, dan sterft het virus met hem. Dat gaat heel snel. Tegen de tijd dat iemand begraven wordt is het virus al lang en breed dood.” Arts-microbioloog Andreas Vos van het Universitair Medisch Centrum St. Radboud in Nijmegen komt met verdere verheldering voor bacteriële ziekteverwekkers: ook die zijn snel dood. Alleen bij longtuberculose blijven bacteriën wat langer in leven, maar dan gaat het eerder om weken dan om jaren, verzekert de arts. En dan nog is besmetting alleen mogelijk als een ruimer lichaamsresten op zijn blote handen zou krijgen, of bijvoorbeeld in zijn ogen zou wrijven. Daarmee is de kans praktisch uitgesloten dat een ruimer ziek kan worden van de ziekte die een overledene onder de leden heeft gehad. In feite is het risico om besmet te worden veel groter voor mensen die met de levende geïnfecteerden te maken hebben, zoals onderwijzers (in het geval van mazelen, kinderverlamming, meningokokkose), loketmedewerkers, stewardesssen (Sars) of medisch personeel. Het ruimen van een graf is in dat opzicht veel veiliger dan het werken met levende mensen.

Geen signalen
Maar hoe zit het met ziekteverwekkers ontstaan door rotting? Navraag bij verschillende overheidsinspecties leert dat het onderwerp ‘besmetting door ruiming’ daar niet leeft. Geruststellend is dat nergens een geval van besmetting bekend is. Niet bij de LOB, niet bij de VROM-Inspectie, niet bij de Inspectie Gezondheidszorg en niet bij de Arbeidsinspectie (AI). Die laatste heeft in 1997 de werkomstandigheden op begraafplaatsen voor het laatst onder de loep genomen. Daarbij laat woordvoerder René Bakker wel even noteren dat alleen fatale gevallen en lange ziekenhuisopnames in de statistieken terechtkomen. Een snel genezen besmetting is onzichtbaar voor de AI. Voor de AI is mogelijk besmettingsgevaar bij ruimen geen prioriteit, aldus Bakker. “Als wij het vermoeden hebben dat er sprake is van een misstand, of dat risico- inventarisatie niet aanwezig is, dan maken wij er een project van.” De AI heeft echter geen signalen gekregen die daar op duiden.

Bij een evaluatie van de Inspectierichtlijn Wet op lijkbezorging door het RIVM vorig jaar is besmettingsgevaar niet als probleem komen bovendrijven, vertelt RIVM-onderzoeker en milieuchemicus Sander Van Dijk. “Maar,” zo nuanceert hij, “er is alleen globaal naar gekeken, niet in detail.” Van Dijk acht de kans op ziekte door besmetting echter heel klein. Zeker als de grafrust in acht wordt genomen en de condities op de begraafplaats goed zijn geweest. Lijken zijn dan helemaal verteerd. Alleen een onvoldoende zuurstoftoevoer kan roet in het eten gooien en de lijkvertering vertragen. Daarbij zijn een te hoge grondwaterstand en slecht afbreekbare lijkhoezen de grootste boosdoeners. Wetenschappelijk houdt hij nog een slag om de arm. In de praktijk is het voor zover bekend niet voorgekomen, maar theoretisch kunnen er ziekteverwekkers vrijkomen. Om welke bacteriën het zou kunnen gaan, kan hij niet een-twee-drie zeggen. “Alles wat met rotting te maken heeft,” zegt hij vaag.

Onderzoek naar mogelijk besmettingsgevaar staat bij de VROM-Inspectie niet op de rol. “Pas als er besmettingsgevallen bekend zijn of bij grote onrust, gaat de inspectie zich buigen over een eventueel onderzoek,” zegt Van den Bogaard. Intussen is het in elk geval verstandig eventuele ziekteverwekkers zo min mogelijk kansen te geven. Volgens Van den Bogaard volstaan eenvoudige maatregelen als een overall en handschoenen. De LOB Handleiding Opgraven en Ruimen spreekt van ‘aangepaste veiligheidskleding, waaronder middelen ter bescherming van de luchtwegen.’ Maar als een opgraving vlak na de begraving plaatsvindt, als een kist nog heel is, of juist tientallen jaren erna, ‘kan waarschijnlijk met werkhandschoenen en laarzen worden volstaan.’ De Arbeidsinspectie controleert in voorkomende gevallen op mondkapjes en handschoenen.

Er zijn tal van instellingen, in binnen- en buitenland, die zich bezighouden met de volksgezondheid. En er is nog nooit een ‘ziekte-uit-het-graf’ geconstateerd, zo luidt het officiële LOB-standpunt. Dat artsen en andere academici zeggen dat dit niet wil zeggen dat dit risico er nooit zal zijn, is logisch, omdat het altijd denkbaar is dat er zich misschien iets onverwachts voordoet wat zich nog niet eerder heeft voorgedaan, meent het bestuur. Kijk naar Sars en aids. Maar de kans dat een grafdelver ergens ter wereld het slachtoffer wordt van een nieuwe onbekende ziekte-uit-het-graf, mag minimaal worden geschat. En zelfs dan wil het nog niet zeggen dat die ziekte ook ernstig of zelfs dodelijk is.

In de begintijd van aids was de maatschappelijke onrust groot, ook bij uitvaartondernemers en begraafplaatswerknemers, maar het begraven van aidspatiënten of het ruimen van graven van mensen die aan aids zijn gestorven, heeft nog nooit een nieuw geval van aids opgeleverd.
In 1999 vond in crematorium De Essenhof in Dordrecht een crematie plaats van een patiënt die is overleden aan de ziekte van Creutzfeld Jacob, ook wel bekend als de ‘gekke koeien-ziekte’. De Essenhof vroeg de Inspectie voor de Gezondheidszorg per brief of hierbij speciale voorzorgsmaatregelen getroffen moesten worden. De Inspectie antwoordde dat noch bij een crematie noch bij een begrafenis van een patiënt met Creutzfeld Jacob ‘bijzondere maatregelen behoeven te worden genomen’.