Het eeuwigdurende graf als 19e-eeuwse erfenis

Graven met eeuwigdurend recht, waarbij dat recht is vastgelegd in een officieel document, dateren uit de 19e eeuw, gelijk met de destijds opgerichte begraafplaatsen. Tegenwoordig zijn eeuwige graven aanmerkelijk minder populair. Dat wil echter niet zeggen dat we de onsterfelijkheid niet meer nastreven.

Het eeuwigdurende graf als 19e-eeuwse erfenis

© Anja Krabben

Graven met eeuwigdurend recht, waarbij dat recht is vastgelegd in een officieel document, dateren uit de 19e eeuw, gelijk met de destijds opgerichte begraafplaatsen. Tegenwoordig zijn eeuwige graven aanmerkelijk minder populair. Dat wil echter niet zeggen dat we de onsterfelijkheid niet meer nastreven.

‘Who wants to live forever’, zong Freddie Mercury. Niemand – hoewel aan de andere kant de dood voor velen te snel komt, zeker voor de zanger van Queen. Voor altijd herinnerd worden, dát willen velen wel. Helaas is dit slechts voor enkelen weggelegd. Het zijn de ‘Rembrandts’, ‘Vondels’ en leden van het huis van Oranje die een grote kans maken. En die hebben daar geen graf voor nodig, hoewel het wel erg jammer is dat die vaak niet meer bestaan, zoals we dit jaar constateerden in de rubriek ‘Beroemd, begraven en geruimd’. Voor de overgrote meerderheid van ons is het na een bepaalde periode geheel over en uit, vergaan en voorgoed vergeten. Twee geleerde, inmiddels overleden, voorheen zeer bekende broers, zeiden er het volgende over. ‘Je kan dan wel de grootste schrijver van Nederland zijn, zoals sommigen beweren, maar wat dan nog! […] Wat blijft er uiteindelijk van over? Na mijn dood word ik op de scholen tien jaar vrijwillig gelezen en daarna nog eens tien jaar verplicht. Dan noemen ze een straat naar me. En dan ben ik helemaal vergeten. Niemand weet toch meer wie Tweede van der Helst was?’ Aldus Gerard Reve in In gesprek (met Tom Rooduijn, in 1982).

Wij gewone stervelingen krijgen die straat niet, we kunnen hoogstens hopen enkele jaren, decennia hooguit, herinnerd te worden door mensen die ons gekend hebben. Karel van het Reve, de oudere broer van Gerard (van het) Reve zei hierover: ‘Wonderlijk is, dat na mijn dood ook mijn herinneringen verdwijnen. Bij ons thuis kwam in de jaren dertig een Kominternagent, Karl genaamd, een Duitser. Het was een aardige man. Hij sprak altijd heel zachtjes, en rookte Egyptische sigaretten. Hij is tijdens de oorlog in Duitsland gearresteerd en onthoofd. Af en toe denk ik aan hem. Wie zal als ik dood ben aan hem denken?’ (Uit het essay Mijn eigen dood, 1987.)

Sommige ‘gewone’ stervelingen hebben die eeuwigheid op aarde willen creëren, in de vorm van een eeuwigdurend graf. Vooral in de 19e eeuw. Wie begraafplaatsen een warm hart toedraagt, is deze mensen nu dankbaar, want zonder hen zou er minder historie te vinden zijn. Hadden onze voorouders hun doden alleen maar gecremeerd en verstrooid, dan waren we heel wat mooie begraafplaatsen misgelopen en daarmee een belangrijk stuk cultuurhistorie.

Agnosten en atheïsten

Graven met eeuwigdurend recht, waarbij dat recht is vastgelegd in een officieel document, dateren uit de 19e eeuw, gelijk met de in die tijd nieuw opgerichte begraafplaatsen. Vóór die tijd werd er begraven in en rond de kerken. De graven in de kerken waren voor de elite, die kregen een grafmonument of een liggende grafsteen met naam. De eeuwigheid vond men in het hiernamaals, maar de bevoorrechte elite zal er ook vanuit zijn gegaan dat hun graven voor eeuwig of in ieder geval zo lang als de kerk bestond intact zouden blijven. (Voor sommige was het eind 18de eeuw al afgelopen, toen patriotten in kerken een beeldenstorm aanrichtten waarbij grafmonumenten werden vernietigd. Maar dat is een ander verhaal.)

De rest, de overgrote meerderheid, kreeg een anoniem graf op het kerkhof, werd na verloop van tijd opgegraven en hun botten werden bijgezet in het knekelhuis of verdwenen in een verzamelgraf. In de 19e eeuw is een eeuwigdurend graf opeens mogelijk voor een veel grotere groep, die van de snel opkomende gegoede burgerij.

De 19e-eeuwse begraafplaatsen waren een uiting van nieuwe tijden, waarin aan de ene kant de dood en het begraven uit de wereld van de levenden werden verbannen en aan de andere kant de doden voorwerp werden van een geheel nieuwe rouw- en herinneringscultus. Het graf, de begraafplaats werd de plek bij uitstek om de dode te herdenken. Regelmatige bezoeken aan het graf werden een vast ritueel. De begraafplaats was de plek van herinnering geworden. Liefst bleef die plek voor altijd onaangeroerd. Knekelhuizen maakten geen onderdeel meer uit van de nieuwe begraafplaatsen.

De begraafplaats was geen plaats van overgang meer waar men wachtte op de herrijzenis, maar was een plaats van conservatie van de doden geworden.

De socioloog/antropoloog Jean Didier Urbain schreef een studie over de 19e-eeuwse begraafplaatsen onder de titel La société de conservation. De 19e-eeuwer wilde behouden, ook op de begraafplaats. Urbain: ‘De wens om te conserveren, conserveren en nog meer conserveren klinkt luid! Je wezen conserveren, je bezit conserveren. Je lichaam conserveren en ook je rijkdom conserveren.’

Op het graf werd uitgebreid verslag gedaan van de verdiensten van de overledene. Ook was de familieband belangrijk geworden. Het graf was een (eeuwig) familiegraf, waar meerdere generaties een plek konden krijgen en toekomstige generaties hun voorouders konden blijven gedenken.

Men zoekt de eeuwigheid op aarde en niet meer in het hiernamaals. Eeuwig voortbestaan op aarde, tijdelijk in de nagedachtenis van de nabestaanden en ‘voorgoed’ door middel van het grafmonument. Men wil het aardse vasthouden, omdat men niet meer gelooft in het eeuwig leven – of op zijn minst eraan twijfelt.

Virtueel voor eeuwig

Tegenwoordig zijn atheïsten en agnosten geen grote uitzonderingen meer. Je kunt gerust denken dat dit leven het enige leven is en daar vrede mee hebben. Anders dan de 19e-eeuwer lijken de hedendaagse atheïsten en agnosten het niet nodig te vinden de eeuwigheid op de begraafplaats plaats te laten vinden. Ja, ze zijn er nog, de eeuwige graven, maar ze zijn niet meer zo populair of vanzelfsprekend als in de 19e eeuw. Is dat omdat begraven (eeuwig of niet) sowieso minder populair is geworden? Of streven we geen ‘aardse onsterfelijkheid’ meer na? Dat laatste lijkt in geen geval zo te zijn, maar die onsterfelijkheid wordt nu vooral virtueel tot stand gebracht. In de vorm van duizenden selfies die op de eigen Facebook- of andere webpagina’s worden geplaatst. Maar ook stadsarchieven stimuleren hun burgers steeds vaker om foto’s en andere waardevolle documenten uit het eigen leven online te delen met anderen. ‘Dan zijn ze gelijk veilig bewaard voor de toekomst,’ zo staat bijvoorbeeld op de site van Archief Eemland. 

Wie heeft er dan nog een eeuwigdurend graf nodig?