"Ik heb bij de LOB een fijne tijd gehad"
© Anja KrabbenOp de laatste ledenvergadering, eind november, nam Willem van der Putten afscheid als voorzitter van het LOB-bestuur. Na meer dan vier jaar keihard werken voor de LOB heeft hij er mede voor gezorgd dat de vereniging nu ‘goed op de rails staat’ en dat er een positieve sfeer heerst binnen het bestuur en de vereniging. Een afscheidsinterview met mr. W.G.H.M. van der Putten, die, ongetwijfeld tot vreugde van veel LOB-leden, gewoon zal blijven doorgaan met zijn juridische vraagbaak in dit blad.
Wat is de belangrijkste reden het voorzitterschap nu neer te leggen?
“De hoeveelheid tijd die het me kost. Gemiddeld minstens een dag per week en in drukke periodes waren het twee of zelfs drie dagen per week, vaak in het weekend. Dat is niet eindeloos vol te houden.”
Kun je met een voldaan gevoel terugkijken op vier jaar voorzitterschap?
“Ja, het is trouwens ruim vier jaar. We zijn al vanaf april 1998 in de touwen geweest, alvorens in september 1998 formeel van start te gaan. En het was niet de voorzitter alleen die actief was, er waren en zijn veel andere bestuursleden actief. En vergeet vooral de bedrijfsconsulent niet. Ik heb inderdaad wel een voldaan gevoel, vooral ook omdat de samenwerking in het bestuur zo constructief en positief was. Men moet niet denken dat alle bestuursleden evenzo vele handen op één buik zijn: er waren soms pittige discussies en flinke meningsverschillen. Maar men luisterde naar elkaar, had respect voor elkaar en zette er de schouders onder. Vooral daarom heb ik bij de LOB een fijne tijd gehad.”
Wat is je mooiste ervaring als LOB-voorzitter?
“Mijn mooiste ervaringen kan ik niet openbaar maken. Want de beste dingen kun je soms niet anders bereiken dan door ze in stilte en achter de schermen te doen. Maar wat ik altijd fijn vond, was de oprechte dankbaarheid van vooral bestuurders van kleine begraafplaatsen wanneer je ze door bepaalde problemen kon loodsen. Zoals bij het handhaven van regels voor grafmonumenten waar nabestaanden of steenhouwers het bestuur onder de voet dreigden te lopen.”
Had je voordat je voorzitter werd voor jezelf bepaalde doelen gesteld? En is het gelukt die te halen?
“Ik had geen concrete doelen. Eigenlijk alleen om – met anderen – een club leven in te blazen. Dat is wel gelukt, denk ik. Ik had plezierige ervaringen met begraafplaatsmensen en ik heb vroeger bij gemeenten gewerkt, zodat ik wel een beeld had hoe begraafplaatsen bij gemeenten organisatorisch in elkaar steken. En een beeld over wat er nog te professionaliseren is, vooral de ondersteuning voor een zeer grote groep enthousiaste vrijwilligers op kerkelijke begraafplaatsen. Dat lukt ten dele, door het blad en het bedrijfsbureau. Maar met telkens wisselende mensen is dat geen eenmalig succes maar een permanent proces.”
Je hebt je er erg voor ingezet om de ondeugdelijke lijkzakken de wereld uit te krijgen, of in ieder geval van de begraafplaatsen. Zijn daarin nog nieuwe ontwikkelingen?
“Er waren ook wel andere zaken die veel inzet vroegen, al was dat minder publiekelijk, zoals het op poten zetten van dit blad. Het effect van lijkhoezen is een probleem waar ik ook persoonlijk van vind dat het de wereld uit geholpen moet worden. Maar dat gaat niet vanzelf. Ik ben de afgelopen jaren nogal teleurgesteld in de mentaliteit van sommige toeleveranciers en uitvaartverzorgers. Ook nu nog is de zaak niet opgelost. De gedachte dat het sluiten van het Convenant Lijkhoezen door de LOB en het Platform Uitvaartwezen alles oplost, is fout. Ik ben heel blij dat enkele organisaties die geen deel uitmaken van het Platform tijdens onze ledenvergadering van 21 november het Convenant met de LOB tekenen. Maar ik constateer nu (eind oktober) dat nog geen enkel lid van het Platform Uitvaartwezen ons heeft gemeld – zoals in het Convenant afgesproken – zich er aan te zullen houden. Ik weet dat er altijd nog leveranciers zijn die stapels foute hoezen op de plank hebben liggen. Kortom, het is nog lang niet rond. Regels en centrale afspraken helpen onvoldoende om iedere uitvaartondernemer in het gareel te krijgen. Ik kan leden alleen nogmaals adviseren de regels uit onze brief van januari 2002 over te nemen en kisten steekproefsgewijs te controleren.”
De uitvaartondernemer heeft lang een bepaald imago gehad, van een duffe, saaie, wat oudere man in een zwart pak. Heeft de begraafplaatsbeheerder ook een bepaald imago?
“Ik denk het niet. Het beheer is overal weer anders geregeld en vaak over meerdere mensen verdeeld. Het publiek heeft vaak contact met ‘de parochie’ of ‘de kerkvoogdij’ en lang niet altijd met de uitvoerende mensen. Dat laatste contact loopt vaak via de uitvaartondernemer of de steenhouwer. Bij de meeste gemeenten loopt het contact van publiek vaak via Burgerzaken of de administratie van de afdeling Openbare Werken, niet met de feitelijke beheerder. Begraafplaatsen zouden wel aan meer p.r. kunnen doen. Niet om zichzelf in het zonnetje te plaatsen, maar wel om het publiek beter te informeren over wat kan en niet kan en zo nee, waarom niet.”
Je hebt veel begraafplaatsen gezien. Welke behoren tot je favorieten?
“Zoveel heb ik er ook weer niet gezien, per slot doe ik mijn werk vooral vanachter mijn bureau. Ik vind er eigenlijk heel veel mooi. Als ik per se favorieten moet noemen, noem ik Westerveld bij Driehuis-Velsen vanwege de ruime ligging van de graven en het heuvelige terrein, dat intimiteit geeft. Een andere favoriet is de begraafplaats van de Heilig Landstichting bij Nijmegen. Die ligt op een heuvel, in het bos, met een volstrekt eigen karakter. Maar ook bijvoorbeeld de relatief jonge begraafplaats aan de Hoflaan te Zoetermeer vind ik mooi. Die is ook een beetje heuvelig. En van de onlangs geopende natuurbegraafplaats Bergerbos in Sint Odiliënberg, waar ik voorzitter van het stichtingsbestuur ben, heb ik hoge verwachtingen. Alles bij elkaar denk ik dat ik ‘val’ voor ruime glooiiende terreinen met zowel vergezichten als intimiteit en met veel bomen.”
Hoe is de samenwerking binnen de uitvaartwereld? Tussen begraafplaatsen aan de ene kant en uitvaartondernemers, steenhouwers en dergelijke aan de andere kant?
“Het zou al goed zijn als de uitvaartwereld beter zou beseffen dat de organisatie van begraafplaatsen complex is, zoals ik zojuist al zei. Dat men op het juiste niveau de juiste zaken aankaart en regelt; dat gebeurt soms niet. Ook is men geneigd om begraafplaatsen te zien als onderdeel van de uitvaartbranche. Dat geldt misschien wel voor een handvol zelfstandige begraafplaatsen of de enkele begraafplaats die wordt beheerd door een uitvaartverzekeraar. Maar zeker niet voor de doorsnee begraafplaats. Bij de meeste gemeenten is de begraafplaats een klein facet van een grote waaier van activiteiten en bij kerkgenootschappen staan zielzorg en andere activiteiten ook voorop. Dat maakt het soms ook lastig om namens begraafplaatsen aan landelijk overleg zoals in het Platform Uitvaartwezen deel te nemen; onze leden zijn geen deel van de uitvaartbranche en we kunnen ze niet altijd committeren. Men beseft vaak niet voldoende dat onze achterban zeer divers is en het begraafplaatsgebeuren soms als een betrekkelijk onbelangrijke en politiek marginale activiteit ziet.”
Wat is de belangrijkste uitdaging waarvoor de nieuwe voorzitter zich geplaatst ziet?
“Eigenlijk geen, de vereniging staat goed op de rails. Belangrijk is om de positieve sfeer in het bestuur en in de vereniging zo te houden als ze nu is. Wel liggen er voor het bestuur nog veel taken. De vereniging is sterk gegroeid. De regiovorming komt niet overal van de grond. Er zijn meer vragen van leden, dan het bedrijfsbureau kan afhandelen. Er moet nog worden getrokken aan de wijziging van de Wet op de lijkbezorging, dat ligt al lang stil bij het ministerie. De contacten met de kerkgenootschappen moeten intensiever: te vaak nog worden dingen dubbel gedaan, of helemaal niet. Idem bij de Vereniging Stadswerk. Er moeten meer handleidingen komen, zoals die voor Opgraven en Ruimen, bijvoorbeeld een brochure met basisregels en tips voor vrijwilligers en beginnende beheerders. De lijkhoezenproblematiek is nog niet rond. Er moet een goede internetsite komen, met informatie zowel voor publiek als leden. Kortom, er is gewoon nog veel werk aan de winkel.”
Uit een enquête die onlangs is gehouden onder LOB-leden, blijkt dat 24,5 procent van de ondervraagden werkt op een begraafplaats waar maximaal tien begravingen per jaar plaatsvinden. Moet de LOB bij haar beleid en geplande werkzaamheden daar niet meer rekening mee houden?
“Allereerst betekent klein niet altijd amateuristisch en groot niet altijd professioneel. Je kunt de kleine en grote begraafplaatsen niet zonder meer onderscheiden in goedwillende amateurs en de professionals. Ik ken ‘amateurs’ met lange ervaring en grote kennis van zaken, terwijl er op grote begraafplaatsen soms regelmatig functiewisselingen zijn, vooral bij het management. En die nieuwe managers moeten het vak soms van de bodem af aan leren. Het belangrijkste dat de LOB goed in de gaten moet houden, is dat er op elk type begraafplaats telkens nieuwe mensen met weinig of geen ervaring ‘instromen’. Men moet ook op grote begraafplaatsen soms niet alle kennis aanwezig veronderstellen. En je kunt op een begraafplaats verschrikkelijk veel ‘rare situaties’ meemaken. Daarom is een vraagbaak zoals de LOB voor elke begraafplaats van belang.”
We hopen uiteraard dat het nog heel lang mag duren, maar heb je voor jezelf al een ergens een plekje gereserveerd? En zo ja, waar?
“Ik heb niets gereserveerd maar heb wel een plekje in gedachten, op één van de begraafplaatsen die ik eerder als mijn favorieten noemde. Maar welke, dat weet mijn vrouw en hoeft niemand anders te weten.”