Milieuvriendelijk onkruidbeheer op de begraafplaats

Onkruid moet bestreden worden, ook op de begraafplaats. Steeds minder chemische bestrijdingsmiddelen zijn echter toegestaan. Gelukkig zijn er verschillende alternatieven voorhanden, al heeft alles voor- én nadelen. Een inventarisatie.

Milieuvriendelijk onkruidbeheer op de begraafplaats

© Lammert van Oorspronk

Onkruid moet bestreden worden, ook op de begraafplaats. Steeds minder chemische bestrijdingsmiddelen zijn echter toegestaan. Gelukkig zijn er verschillende alternatieven voorhanden, al heeft alles voor- én nadelen. Een inventarisatie.

De bestrijding van onkruid (niet-gewenste kruiden) op begraafplaatsen neemt een belangrijke plaats in op de jaarlijkse kostenbegroting. Met name terreinbeheerders die nog hoofdzakelijk afhankelijk zijn van de inzet van chemische bestrijdingsmiddelen, krijgen te maken met maatregelen die deze inzet beperken. Nationale en Europese regelgeving moeten ervoor zorgen dat de inzet van chemische bestrijdingsmiddelen steeds minder milieubelastend wordt. Uitgangspunt van het nationale beleid ten aanzien van chemische bestrijdingsmiddelen is het principe ‘nee, tenzij er geen andere milieuvriendelijke bestrijdingsmethoden zijn’. Als gevolg hiervan zijn o.a. middelen zoals Simazin en Diuron al een aantal jaren niet meer toegelaten. Deze middelen werden met name in beplantingen maar ook op verhardingen toegepast om de kieming van onkruid te voorkomen (en hadden dus een preventieve werking). Sinds kort, 1 oktober 2008 om precies te zijn, is de toelating van Casaron (dichlobenil) vervallen. Dit middel werd veelvuldig toegepast in onder andere heestervakken en boomspiegels. Alternatieve bodemherbiciden die ook een brede werking hebben en breed toepasbaar zijn, zijn er nauwelijks.

Alternatieven
De inzet van preventief werkende middelen zoals Casaron is vaak gebaseerd op het idee dat zwarte grond ‘zwart’ moet blijven. Een meer natuurlijk of ecologisch beheer biedt ruimte voor niet-cultuurlijke planten. Bij omvorming van een chemisch beheer naar een niet-chemisch of beperkt chemisch beheer dient rekening gehouden te worden met nawerking van bodemherbiciden. Ook kan bij het omvormen van groen veel stikstof mineraliseren waardoor er een sterke groei van soorten zoals brandnetel, kweekgras en dergelijke op kan treden. De groei van ongewenste kruiden kan voorkomen worden door:
– het toepassen van bodembedekkers zoals houtsnippers;
– aanplant van bodembedekkers zoals hedera of bodembedekkende heesters;
– een kleine plantafstand bij de aanleg, waardoor een beplanting sneller sluit;
– terrein aan te planten met een assortiment dat is afgestemd op aanwezigheid van water, voedingsstoffen en licht.
Bovengenoemde maatregelen werken preventief tegen ongewenste plantengroei. Het belangrijkste punt hierbij is dat kale grond zoveel mogelijk wordt vermeden. Gaten in een laag met houtsnippers moeten zo snel mogelijk weer worden aangevuld. Door de afbraak van hout moet regelmatig een nieuwe laag houtsnippers aangebracht worden (eens per drie à vijf jaar) om te voorkomen dat licht de onderliggende bodemlaag bereikt. Hierdoor kan onkruid, zoals brandnetels, gaan kiemen, dat heel lastig te bestrijden is. In een niet-chemisch beheer passen bestrijdingsmethoden zoals
schoffelen, wieden en uitmaaien met de bosmaaier en afvoeren. Wanneer gekozen wordt voor een (beperkt) chemisch beheer, blijven alleen curatief (genezend, herstellend, red.) werkende bestrijdingsmiddelen inzetbaar. Voorbeelden hiervan zijn: Roundup, Finale en MCPA. Roundup is een breedwerkend middel, de andere middelen hebben een beperkte werking.

(Half)verhardingen
Na het verbod op toepassing van Diuron wordt op grote schaal gebruik gemaakt van Roundup Evolution (met als werkzame stof glyfosaat). Vanwege de toepassing op aanwezig onkruid (curatieve werking) moet dit middel een aantal keren in het groeiseizoen (twee tot drie keer) ingezet worden om een acceptabel beeld te krijgen. Deze landelijke massale toepassing heeft ertoe geleid dat als gevolg van afspoeling naar het oppervlaktewater het drinkwatercriterium overschreden wordt. Het blijkt zelfs uit studies dat het gebruik van glyfosaat op verhardingen evenveel bijdraagt aan vervuiling van het oppervlaktewater als het gebruik van glyfosaat in de land- en tuinbouw. Dit ondanks dat het gebruik in het openbaar groen maar 1 tot 2% is van het totale gewasbeschermingsmiddelengebruik. Om die reden is op landelijk niveau afgesproken dat de afspoeling van bestrijdingsmiddelen sterk moet worden teruggedrongen. Het wettelijk gebruiksvoorschrift voor de toepassing van glyfosaat (Roundup) is aangepast sinds 2007. Op verharding mag alleen nog de formulering Roundup Evolution gebruikt worden. De belangrijkste bepalingen uit het gebruiksvoorschrift zijn:
– Professionele toepassing is alleen toegestaan bij gebruik van het DOB-systeem of vergelijkbaar gecertificeerd systeem.
– Alleen bij obstakels mag gebruik gemaakt worden van een rugspuit met spuitlans.

DOB-systeem
Het DOB-systeem (Duurzaam Onkruidbeheer) is ontwikkeld om de afspoeling naar oppervlaktewater zover terug te dringen dat het gezondheidsrisico bij drinkwaterbereiding te verwaarlozen is. De uitvoerende moet gebruik maken van een checklist. In het kort zijn dit de belangrijkste aandachtspunten:
– uitsluitend gebruiken met selectieve toedieningstechnieken;
– risico’s voor het oppervlaktewater beperken bij het vullen/reinigen van de apparatuur;
– niet spuiten binnen 1 meter van oppervlaktewater;
– niet spuiten binnen 4 dagen voor of na een veegbeurt;
– niet spuiten op verharde dijken die schuin aflopen;
– rekening houden met de weersverwachting;
– registreren van middelengebruik en locatie (opp.);
– beperking in hoeveelheid gebruik (360 gram werkzame stof per ronde/ha. en 720 gram werkzame stof/ha./jaar) (Meer informatie is te vinden op www.dob-verharding.nl.)

Selectieve toediening wordt gerealiseerd door gebruik te maken van detectieapparatuur die reageert op de aanwezigheid van bladgroen. Alleen op plaatsen waar onkruid staat, opent de machine een spuitnozzle. Deze beperkingen bij de toepassing van glyfosaat leiden ertoe dat veelal een combinatie gezocht moet worden met niet-chemische bestrijdingsmethoden. Ook toepassing van alternatieve niet-chemische bestrijdingsmethoden veroorzaken een milieubelastingmet name in achterstallige situaties het voordeel heeft dat niet alleen het onkruid wordt verwijderd, maar dat daarmee ook het ingewaaide zand en vuil wordt weggehaald. Na een veegactie is de hele verharding schoon en is oppervlakkig aanwezige voedingsbodem verwijderd. Nadeel is dat bij ondeskundig gebruik of bij een lichte onkruidbezetting door de schurende werking er beschadiging van de toplaag kan optreden. Ook ongelijke ligging (verzakkingen) speelt hierbij een rol.  De onkruidbrander is niet geschikt voor een zware onkruidbezetting.

Om de warmte goed te laten indringen in een hoge of dichte onkruidbegroeiing kost deze methode teveel tijd (= capaciteit). Bij een lichte onkruidbezetting kan een relatief hoge capaciteit gehaald worden.
De heetwatermethode kan ook in zwaardere onkruidbegroeiingen een goed resultaat halen. De capaciteit zal dan wel lager zijn dan in lichte onkruidbegroeiing. Voordeel ten opzichte van onkruidbranders is dat het groeipunt van een plant beter gedood wordt, waardoor hergroei trager is.

Frequentie van inzetten
Het aantal keren dat een bestrijdingsronde uitgevoerd moet worden is afhankelijk van de volgende factoren:
– het netheidsniveau;
– de weersomstandigheden in het groeiseizoen;
– de werkmethode;
– en het beschikbare budget.
De inzet van curatief werkende bestrijdingsmethoden (chemisch en niet-chemisch) vereist het bepalen van een ‘ingrijpmoment’. We moeten dus van tevoren bepalen hoeveel onkruid we op een bepaalde plek tolereren. Hiermee kunnen we gradaties aanbrengen in netheidsniveaus (mate van onkruidbegroeiing) op basis van beheertype (natuurlijk/cultuurlijk) of de locatie in kwestie: betreft het een zichtlocatie of juist een plek achteraf. In de infrasector wordt vaak gewerkt met CROW-systematiek of een vergelijkbare systematiek waarbij vaak een koppeling gemaakt wordt met beeldbestekken. Naast het vaststellen van een netheidsniveau, speelt ook het weertype een belangrijke rol. Groeizaam weer zorgt voor snelle hergroei, waardoor er op jaarbasis vaak een of meerdere extra werkrondes nodig zijn. De borstelmethode laat in het algemeen een vrij snelle hergroei zien. Deze werkmethode kan het best gecombineerd worden met een thermische methode. Hierdoor kan de inzetfrequentie omlaag. Voor een efficiënte inzet van verschillende methoden is het van belang het juiste inzettijdstip te gebruiken. Hiervoor is een flexibele arbeidsorganisatie nodig. Het beschikbare budget is sterk bepalend voor de mogelijke inzet van niet-chemische bestrijdingsmethoden.

Milieubelasting
Onkruidbestrijding laat met name op verhardingen een groot milieurisico zien, als gevolg van de kans op afspoeling op verharde oppervlakken. Dit is de belangrijkste reden dat bij toepassing van glyfosaat volgens de DOB-procedure gewerkt moet worden. Hierdoor zal de belasting van oppervlaktewater verminderen. Controle op de naleving van bepalingen in het systeem zijn echter nog onvoldoende gewaarborgd. De rijksoverheid is bezig een certificatiesysteem op te zetten, zowel voor de uitvoering als voor de beheerder of terreineigenaar.
Ook toepassing van alternatieve niet-chemische bestrijdingsmethoden veroorzaken een milieubelasting. Het IVAM (Universiteit van Amsterdam) heeft onderzoek gedaan naar het milieueffect van verschillende bestrijdingsmethoden. Een aantal conclusies die getrokken kunnen worden zijn:
– Gebruik van het DOB-systeem geeft een vermindering van de milieubelasting (DOB-hoog = kans op 25% afspoeling, DOBlaag= kans op 3% afspoeling).
– Alternatieve bestrijdingsmethoden veroorzaken ook een aanzienlijke milieubelasting. Bij thermische bestrijding van onkruid worden bijvoorbeeld grote hoeveelheden CO2-gas in het milieu gebracht.
– Verschillende milieucompartimenten worden belast; het aquatisch milieu wordt door toepassing van een chemisch bestrijdingsmiddel meer belast dan door niet-chemische methoden. De vraag is hoe zwaar deze factor moet wegen?

Omschakelen
De invoering van een beperkt chemisch onkruidbeheer of een niet-chemisch onkruidbeheer vraagt om specifieke kennis en vaardigheid. Zowel op het niveau van beheer als op uitvoeringsniveau moeten afgewogen keuzes gemaakt worden ten aanzien van het toekomstig beheer. Begeleiding en training kan helpen om snel en adequaat om te schakelen naar een milieuvriendelijk beheer van onkruidbegroeiingen.

Lammert van Oorspronk is trainer en adviseur bij IPC Groene Ruimte.