Olie + Springer

Graven en grafstenen van vooraanstaande Nederlanders blijven kwetsbaar. Dat blijkt uit de gebeurtenissen rond de laatste rustplaats van fotograaf Jacob Olie en tuinarchitect Leonard Anthony Springer.

Olie + Springer

© Anja Krabben

Graven en grafstenen van vooraanstaande Nederlanders blijven kwetsbaar. Dat blijkt uit de gebeurtenissen rond de laatste rustplaats van fotograaf Jacob Olie en tuinarchitect Leonard Anthony Springer.

Jacob olie
In september berichtte Het Parool op een tendentieuze manier over de ‘vondst’ van de grafsteen van fotograaf Jacob Olie op De Nieuwe Ooster in Amsterdam. ‘Begraafplaats De Nieuwe Ooster is er een beetje verlegen mee. Afgelopen zondag trof een verraste bezoeker aan het begin van vak 81 zomaar een stapeltje oude grafzerken aan. Daarbij de steen van Jacob Olie, de beroemde Amsterdamse stadsfotograaf, die van 1834 tot 1905 leefde.’ Het stuk eindigt aldus: ‘De vondst van de grafsteen van Jacob Olie is des te pijnlijker omdat De Nieuwe Ooster (DNO) zich juist meer wil profileren op de historische Amsterdammers die een laatste rustplaats op de begraafplaats vonden.’ Dat laatste is helemaal juist, aldus Joris Pelgrom, medewerker van De Nieuwe Ooster. Het eerste niet. “Tijdens het saneren van het deel waar die oude stenen lagen is de steen van Jacob Olie weer tevoorschijn gekomen en apart gelegd. Wat die bezoeker zogenaamd heeft ‘gevonden’ was een steen die door ons dus al apart was gelegd. Het Parool schreef dat de steen bij het grofvuil lag, dat klopt dus niet. Als er ergens op ons terrein een stapel grafstenen ligt betekent dat, dat er wordt gewerkt.”

Het ruimen van het graf van Jacob Olie, evenals dat van Theo Thijssen waar Het Parool ook nog aan refereerde, stamt uit een tijd dat men nauwelijks oog had voor funerair cultureel erfgoed. Niet alleen op De Nieuwe Ooster, maar op geen enkele begraafplaats in Nederland en ook niet in de maatschappij. Inmiddels is dat geheel anders. Op de plek waar het algemene graf van Thijssen zich heeft bevonden is in 2005 een door Jan Wolkers gemaakt monument geplaatst. Pelgrom: “De laatste jaren zijn we op De Nieuwe Ooster zeer grondig bezig met het onderzoeken welke beroemde en betekenisvolle Nederlanders er liggen begraven of begraven zijn geweest. Binnenkort wordt dat allemaal voor iedereen in kaart gebracht.” In de computer van De Nieuwe Ooster was Jacob Olie overigens niet te vinden, aldus Pelgrom. Inmiddels heeft hij de oude grafkaarten en -boeken van De Nieuwe Ooster geraadpleegd, die liggen bij het Stadsarchief van Amsterdam. Pelgrom: “Uit de gegevens in één van de eerste grafboeken is inmiddels gebleken dat Jacob Olie op 27 april 1905 op de nieuwe Oosterbegraafplaats is begraven. Op diezelfde locatie werd in 1982 een nieuw graf uitgegeven. Waardoor het wel zeker is dat er voor die tijd al afstand van is gedaan, maar wanneer dat precies is gebeurd is nu nog niet te achterhalen. Waarschijnlijk had Jacob Olie toen nog niet de hernieuwde bekendheid die hij nu geniet. Gelukkig lag het grafmonument wel al die jaren opgeslagen op het terrein van De Nieuwe Ooster – misschien is hier wel sprake van een vooruitziende blik van een begraafplaatsmedewerker? We zullen het nooit weten. Wat we wel weten is dat ook het grafmonument van Jacob Olie binnenkort weer een eigen plek gaat krijgen in ons prachtige gedenkpark.”

Leonard Anthony springer
“Marie-Louise Meuris (directeur van De Nieuwe Ooster, A.K.) voert juist een heel bewust beleid wat betreft bijzondere mensen en stenen,” wil Pelgrom nog eens benadrukken. Ook als het graf van een bijzonder iemand níet op De Nieuwe Ooster ligt maar wel alles met De Nieuwe Ooster te maken heeft, zo blijkt uit een brief die Meuris eind 2006 stuurde aan het College van Burgemeester en Wethouders van Overveen over het graf van Leonard Anthony Springer, de architect die onder andere De Nieuwe Ooster heeft ontworpen. Springers graf bevindt zich op de algemene begraafplaats van Bloemendaal. Meuris schreef: ‘Enige tijd geleden vernamen wij van de beheerder, dat de grafrechten van dit graf per 1 januari 2011 vervallen. Tot onze verbazing betekent dit zonder meer dat het graf zal worden geruimd en het grafmonument verwijderd. (…) Wij vinden dat het graf van een zo vooraanstaande Nederlandse cultuurdrager niet zomaar zou moeten worden verwijderd. Zeker tegenwoordig, nu algemeen aanvaard is dat begraafplaatsen het stenen archief zijn van een gemeente of zelfs een land. Het jaar 2011 lijkt in dit geval nog veraf, maar we weten uit eigen ervaring hoe snel een graf geruimd kan zijn als er even niet wordt opgelet.’ Het antwoord van B&W van Overveen volgt in december en wil Meuris gerust stellen, want de begraafplaats beschikt nog over een naam en adres van een rechthebbende. ‘Mocht de rechthebbende in 2011 geen interesse hebben in het afkopen van de grafrechten, dan nog zal door ons met dit monument zorgvuldig worden omgegaan. Op dit moment zijn wij bezig om beleid te ontwikkelen voor de algemene begraafplaats, waarvan het al dan niet bewaren van bijzondere of historische grafstenen een onderdeel is.’

Misschien kan stichting Altvoorde een reddende hand toesteken. In het vorige nummer van De Begraafplaats besteedden we aandacht aan het graf van Springer in de rubriek ‘Beroemd & Begraven’. We schreven: ‘Nederland gaat over het algemeen slordig om met de graven van vooraanstaande landgenoten. Daar probeert Altvoorde, stichting tot behoud van graven van Nederlandse cultuurdragers, al enige tijd verandering in te brengen (www.altvoorde.nl). Springer staat (nog?) niet op de canon.’ Bouke Jagt, voorzitter van Altvoorde, reageerde onmiddellijk per mail: ‘Ons bestuur zal zich erover beraden, maar zelf lijkt mij dat Springer zeker een plaats op de funeraire canon van Altvoorde verdient. Enige omzichtigheid en vooral tact blijft geboden. Soms zijn nabestaanden of rechthebbenden er helemaal niet van gediend als iemand zich met een (omgevallen of beschadigd of onleesbaar geworden) grafmonument van een belangrijke cultuurdrager bemoeit. Als er geen rechthebbenden zijn, kan de begraafplaats zich negatief opstellen. Maar ook als dat goed gaat, rijzen vragen. Is het nodig het een en ander te restaureren? Is het raadzaam de kenbaarheid bij een stèle als deze te vergroten; bij behoud van het oorspronkelijke monument door een bescheiden toelichting daarbij? Of past bij een cultuurdrager met zo’n invloed een nieuw grafmonument? Dat heeft vele voeten in de aarde.’ De heer Jagt belooft te zijner tijd te laten weten wat het beraad over Leonard Antony Springer heeft opgeleverd. Joris Pelgrom wil, zodra hij daar de tijd voor heeft, nog uitzoeken wanneer het graf is opgezegd en hoe het zo ver is gekomen dat het graf van Jacob Olie is geruimd. “Ik begin al aardig een Jacob Olieexpert te worden.”