Proefproces wijst uit: Grafmonument toch eigendom van begraafplaats

In het vorige nummer van dit blad schreef ik over vragen rond de eigendomsrechten op grafmonumenten. Daarbij stipte ik aan dat het RK kerkgenootschap bij wijze van proefproces een rechtszaak is gestart over de eigendom van een grafmonument. Kort na de sluiting van de kopij, op 4 mei 2000, deed het Hof Amsterdam uitspraak. Het hof concludeerde - in lijn van de rechtbank Breda in 1993 - dat grafmonumenten eigendom zijn van de begraafplaats.

Proefproces wijst uit: Grafmonument toch eigendom van begraafplaats

© Mr. W.G.H.M. van der Putten

In het vorige nummer van dit blad schreef ik over vragen rond de eigendomsrechten op grafmonumenten. Daarbij stipte ik aan dat het RK kerkgenootschap bij wijze van proefproces een rechtszaak is gestart over de eigendom van een grafmonument. Kort na de sluiting van de kopij, op 4 mei 2000, deed het Hof Amsterdam uitspraak. Het hof concludeerde – in lijn van de rechtbank Breda in 1993 – dat grafmonumenten eigendom zijn van de begraafplaats.

Het is interessant om nog eens even naar de stellingen van partijen en het oordeel van het hof te kijken. De inzet van de eisende partij, de Stichting RK begraafplaats St. Barbara te Utrecht, was om het hof voor recht te laten verklaren dat een grafmonument eigendom is van de rechthebbende van een graf. De gedaagde partijen, het Aartsbisdom Utrecht en enkele particulieren die bereid waren aan de proefprocedure mee te werken, stelden dat de monumenten eigendom zijn van de begraafplaats.

De begraafplaats onderbouwde haar stelling door te verwijzen naar de gangbare opvattingen zowel bij de uitvaartwereld als bij rechthebbenden en nabestaanden, dat monumenten eigendom zijn van rechthebbenden. Zij stelde voorts dat graftekens als roerende zaken moeten worden aangemerkt omdat zij verwijderd kunnen worden zonder grote beschadigingen aan het monument of de ondergrond aan te brengen. Daarbij is het grafrecht beperkt, zodat zij niet duurzaam met de grond verenigd zijn. De gedaagde rechthebbenden stelden dat de graftekens wel duurzaam met de ondergrond verbonden zijn.

Het hof stelde dat de verkeersopvatting (in gewoon Nederlands: ‘Wat de gemiddelde burger ervan vindt’) geen zelfstandige maatstaf is voor de beoordeling van de vraag of een goed roerend of onroerend is. Evenmin is het beslissend voor de vraag aan wie de eigendom van een bepaalde zaak toekomt.

Het hof is van mening dat graftekens geen bestanddeel van de grond van een begraafplaats in de zin van artikel 3:4 Burgerlijk Wetboek zijn. Het hof ziet graftekens wel als werken die duurzaam met de grond zijn verenigd in de zin van artikel 5:20 en 3:3 BW. Over het juridisch-technische verschil tussen deze begrippen en de gevolgen daarvan zal ik op deze plaats niet uitweiden. Het hof acht er geen twijfel over mogelijk dat graftekens op graven zijn geplaatst om als duurzaam herinneringsteken te dienen.

De begraafplaats heeft naar voren gebracht dat gedenkstenen moeten worden verwijderd na het einde van de duur van het grafrecht, zodat de duurzaamheid maar van beperkte aard is. Het Hof Amsterdam wees er op dat grafrechten ook voor onbepaalde tijd gevestigd kunnen worden, zodat dit argument van de begraafplaats niet altijd opgaat. Dat graftekens soms eenvoudig zonder beschadigingen aan te brengen kunnen worden verwijderd, doet volgens het hof aan de duurzaamheid niets af. Omdat gedaagden geen opstalrecht of een ander recht hebben waar zij eigendom aan kunnen ontlenen, komt het Hof Amsterdam tot de conclusie dat graftekens in eigendom toebehoren aan de eigenaar van de begraafplaats.

Cassatie
Het Hof Amsterdam voegde nog een extra overweging toe, die voor de praktijk van groot belang is. Het hof begreep dat de procedure vooral werd gevoerd omdat zowel de begraafplaats als de rechthebbenden geen risico-aansprakelijkheid willen aanvaarden voor schade aan derden bij gebreken van de graftekens. Het hof merkte nadrukkelijk op dat de conclusie dat de begraafplaats eigenaar van de monumenten is, niet afdoet aan de wettelijke en contractuele verplichtingen van rechthebbenden om een graf en het grafteken te onderhouden. Een begraafplaats kan de aansprakelijkheid contractueel (in haar beheersreglement of -verordening) bij de rechthebbenden (op eigen graven en andere grafgerechtigden in het geval van algemene graven) leggen. Volgens het hof kan een begraafplaats het ontstaan van gebreken aan graftekens in belangrijke mate beïnvloeden door op grond van haar reglement herstel of verwijdering van verwaarloosde graftekens te vorderen. Kortom, het hof attendeert precies op datgene wat ik in mijn artikel in het vorige nummer van De Begraafplaats ook heb betoogd en geadviseerd.

Het arrest van het Hof Amsterdam is in mijn ogen niet verrassend. Het RK kerkgenootschap reageerde in een persbericht echter uitermate teleurgesteld. Het Aartsbisdom Utrecht heeft besloten om cassatie bij de Hoge Raad in te stellen. Ook heeft de Commissie Interkerkelijk Contact in Overheidszaken (CIO) besloten nogmaals bij de minister van Binnenlandse Zaken op een wetswijziging aan te dringen. De LOB en de VNG hadden dat al eerder gedaan. Strikt persoonlijk schat ik de kansen van een andere visie van de Hoge Raad en van een wetswijziging niet hoog in. Maar over een jaar zullen we weten of het misschien toch gelukt is.

Mr. W.G.H.M. van der Putten is juridisch adviseur te Wassenaar en directeur van de Stichting Grafzorg Nederland.