Wat te doen met ‘verlaten’ asbussen?

De afgelopen decennia zijn op veel begraafplaatsen mogelijkheden gecreerd voor asbestemmingen. Tijdens rayonbijeenkomsten komt vaak de vraag aan de orde: wat te doen met de asbussen, als na afloop van de uitgiftetermijn van de nis de termijn niet wordt verlengd? Hier wordt getracht daarop een antwoord te geven. Wat zegt de Wet op lijkbezorging (Wlb) daarover? En hoe daar creatief mee om te gaan?

Wat te doen met 'verlaten' asbussen?

© Wim Zaalberg

De afgelopen decennia zijn op veel begraafplaatsen mogelijkheden gecreerd voor asbestemmingen. Tijdens rayonbijeenkomsten komt vaak de vraag aan de orde: wat te doen met de asbussen, als na afloop van de uitgiftetermijn van de nis de termijn niet wordt verlengd? Hier wordt getracht daarop een antwoord te geven. Wat zegt de Wet op lijkbezorging (Wlb) daarover? En hoe daar creatief mee om te gaan?

In ons land wordt een kleine 50 procent van de overledenen gecremeerd. Hoewel exacte cijfers niet bekend zijn, laten nabestaanden in circa 70 procent van de gevallen de as verstrooien. De overige 30 procent wordt in urnen geplaatst in een columbarium, bijgezet in een urnengraf of in een reeds bestaand eigen graf. Het merendeel van de asbestemmingen vindt plaats op de terreinen van één van de ruim vijftig crematoria in ons land. Het eerder genoemde percentage van 30 procent stijgt nog steeds, omdat nabestaanden steeds vaker beseffen dat een crematie, gevolgd door een asverstrooiing, toch wel erg abrupt is. Anders dan bij een begraving heeft men geen plek meer om naar terug te gaan, wat van groot belang kan zijn in het verdere rouwproces. Zo’n plek om naar terug te gaan zoekt men bij voorkeur dicht bij huis – dus niet op een van de regionale crematoria, maar op een lokale begraafplaats. Mede door toedoen van de Koninklijke Vereniging voor Facultatieve Crematie, die sinds 1997 een aanmoedigingsprijs uitreikt aan begraafplaatsen die zich inzetten om waardige gedenkplaatsen in te richten, is het aantal voorzieningen de laatste decennia sterk gestegen.

Uitgiftetermijn
Inmiddels zijn vele honderden, zo niet duizenden asbussen op de Nederlandse dodenakkers geplaatst. De uitgiftetermijn is niet, zoals bij graven, met een uitsluitend recht bij wet vastgesteld op minimaal 20 jaar. In de praktijk ziet men dan ook allerlei termijnen, van 5, 10, 15, 20 of zelfs 30 jaar. Ook de termijnen van verlenging kunnen sterk verschillen, meestal 5 of 10 jaar, maar één jaar komt ook voor. De vraag waarmee veel beheerders van begraafplaatsen worden geconfronteerd is: wat moet ik met de asbus doen als nabestaanden de uitgiftetermijn niet meer wensen te verlengen of als bij aanschrijving de post als onbestelbaar retour komt? Ik heb beheerders horen zeggen: “Heel simpel, we verstrooien de as gewoon.” Helaas, zo eenvoudig ligt het niet. Wat zegt de wet hierover?

Ruimen
Het ruimen van asbussen is in zekere zin te vergelijken met het ruimen van graven. Graven mogen volgens art. 31 Wlb pas na 10 jaar worden geruimd en, indien het een graf met een uitsluitend recht is, na toestemming van de rechthebbende. De geruimde overblijfselen dienen op een begraafplaats ter aarde worden besteld. Asbussen mogen daarentegen volgens artikel 66 Wlb pas na 20 jaar worden geruimd. Vreemd maar waar, geen 10 jaar zoals bij graven, maar 20 jaar. Ook is toestemming vereist van de rechthebbende op de ruimte waar de asbus is bijgezet. Het daadwerkelijke ruimen van de asbus geschiedt conform art.66 lid 2 Wlb door verstrooiing van de as.

De consequentie van die termijn van 20 jaar is, dat wanneer bijvoorbeeld een urnennis is uitgegeven voor een termijn van 15 jaar, bij niet-verlenging van die termijn de houder van de begraafplaats de asbus nog 5 jaar moet laten staan. Hij kan de asbus gewoon in de urnennis laten staan, maar heeft dan wel het probleem dat hij die nis niet kan uitgeven voor een andere asbus en derhalve inkomsten derft voor dat plekje. Een oplossing is om de asbus te verwijderen en tot en met het 20e jaar in een kast op te slaan.

Er is een nog eenvoudiger oplossing. Als u op het moment van de noodzakelijke verlenging de rechthebbende aanschrijft, doe er dan een voorbedrukt ja/nee-antwoordformulier bij. Zet vervolgens bij de aan te kruisen passage ‘Ik heb geen belangstelling om de plaats in de urnennis te verlengen’, de volgende NB: ‘Indien u het hokje bij ‘geen belangstelling’ heeft aangekruist, geeft u door ondertekening van dit formulier toestemming dat de as mag worden verstrooid.’ In dat geval heeft u niets meer met die termijn van 20 jaar te maken. De asbus wordt niet geruimd, de nabestaande geeft aan de as een andere bestemming. Hij had destijds, toen hij besloot de asbus in een urnennis te zetten, ook al kunnen besluiten om de as mee naar huis te nemen of te laten verstrooien en mag ook nu na 15 jaar alsnog de bestemming wijzigen.

Zo’n ja/nee-formulier is praktisch, maar nog beter is de zaak al te regelen in de ‘grafbrief’ die is opgemaakt bij uitgifte van de urnennis. U heeft dan tevens de mogelijkheid om asbussen te ruimen en te verstrooien in situaties waarbij de rechthebbende niet reageert op aanschrijvingen.

Geen strooiveld?
Veel begraafplaatsen hebben wel een urnenmuur of urnengraven, en kennen ook de mogelijkheid om een asbus in of op een graf bij te zetten, maar kennen geen strooiakker. Deze begraafplaatsen hebben een probleem. Want artikel 66a lid3a Wlb geeft aan dat verstrooiing door de houder van de begraafplaats slechts is toegestaan op een terrein dat bestemd is om permanent as op te verstrooien.

Soms hoor ik als bedrijfsconsulent dan de opmerking: “Wat doen jullie toch moeilijk, de wet staat immers toe dat de asbus door de opdrachtgever mee naar huis mag worden genomen en dat de nabestaanden vrij zijn om de asbus thuis op de schoorsteenmantel te zetten of in hun tuin of een of ander dierbaar plekje uit te strooien, waarom zou een beheerder van een begraafplaats dan niet de as op zijn begraafplaats mogen verstrooien?” Maar helaas, nee, dat mag niet. Als een houder met een zekere regelmaat as gaat verstrooien is er bepaald geen sprake meer van een incidentele, maar een terugkerende verstrooiing op een permanent terrein. En u kunt toch moeilijk van de consulent van de Landelijke Organisatie van Begraafplaatsen verwachten dat hij publiekelijk LOB-leden gaat adviseren de wet maar te negeren?

Heeft u asbussen op uw begraafplaats en nog geen verstrooiingsterrein, dan is het zaak dit zo spoedig mogelijk te regelen. Denk er daarbij wel aan dat daarvoor een vergunning is vereist van burgemeester en wethouders en dat het college alvorens deze vergunning te verstrekken de inspecteur van de volksgezondheid moet horen. Tot slot nog een tip. Denk er bij uw aanvraag aan dat een overijverige gemeenteambtenaar het u moeilijk kan maken indien u een vergunning aanvraagt voor een klein verstrooiingsveldje van een paar vierkante meters. Met de inspectierichtlijn in de hand kan die ambtenaar tot de conclusie komen dat het terrein te klein is om aan gestelde milieueisen te voldoen. Wees daarom niet bescheiden en vraag de gehele oppervlakte van de begraafplaats aan als strooiakker.

Feitelijk is de 20 jaar ‘asbus-rust’ een fout in de wet. Dat komt omdat bij de zeer lange parlementaire behandeling van de Wet op de lijkbezorging in de jaren tachtig er nogal wat ‘gestoeid’ is met die grafrusttermijn van 10 jaar. Daarvòòr was het 10 jaar; men stelde in de jaren tachtig 20 jaar voor. In het wat overdreven streven om cremeren op elk gebied gelijk te stellen met begraven, werd ook ‘de grafrusttermijn’ voor asbussen op 20 jaar gesteld. Toen het wijzigingsvoorstel het uiteindelijk toch niet haalde en de grafrusttermijn toch op 10 jaar bleef, is men domweg vergeten die 20 jaar ook bij de asbussen terug te brengen tot 10 jaar. Hopelijk wordt dat in de eerstvolgende wetswijziging overeenkomstig het evaluatieadvies Wlb van de LOB meegenomen.